Grot nummer 4 hebben we zo georganiseerd dat de meest relevante beroepen in Artenara  er  vertegenwoordigd zijn.

Deze grot is niet bepleisterd met kalk en daardoor kunnen we de energie zien van de lava-rivier waar hij is uitgehouwen.

In het rechtervertrek hebben we in de eerste plaats eer willen bewjzen aan de “Piqueros”, de Grot-uithakkers, generaties van Artenariërs, zonder wie ons leven op deze plekken onmogelijk zou zijn geweest. Hun rudimentaire gereedschap roept bij ons hun inspanning op. Voor iedere kubieke meter die uit de rots gehouwen wordt,moet vier kubieke meter puin gehaald moet worden.  Puin dat beetje bij beetje in vruchtbare landbouwgrond veranderde.

Gegeven de hoogte waarop Artenara ligt (1272 meter), zijn zowel de zomer als de winter extreem en alleen de stabiele temperatuur van de grotten maakt deze plek bewoonbaar.

 

“Wie een grot heeft in Artenara, heeft een schat in handen”

De pijnhouten weefgetouwen maakten het mogelijk dat de wol van ons vee werd omgezet in: dekens, grofharige of wollen mantels, kleding, etc.... dankzij het harde en voortdurende werk van de wevers.

In het achterste vertrek kunnen we genieten van de compleetste verzameling van populaire pottenbakkerij uit Lugarejos.

We zien hoe de pottenbaksters, op de grond gezeten en zich in bochten wringend, werkten; de voorouderlijke techniek van de Oude Canariërs volgend, waarmee bijna geen verschil is. Zoals die het deden, gebruiken zij ook geen draaischijf (een platte, gladde steen en zand vervangen die) en ook geen oven: ze worden in de open lucht gebakken. De ovens kwamen mee met de Castilianen en waren een Romeins-Arabisch erfstuk.

Al dit aardewerk wordt vervaardigd met behulp van de “hurdido-techniek” :  met klei-worsten (“churros”) en  geverfd of gekleurd met  de oker uit Coruña (buurtschap van Artenara, dichtbij Lugarejos).

Een steentje of schelp uit de branding, geërfd van oma op kleindochter, diende om geometrische decoraties, gelieerd aan de antieke Canarische pintadera´s,  aan te brengen.

In een verborgen hoekje plaatsten ze “dode stenen” die, vol met brandhout, dienden als een soort stoofpot voor het aardewerk.

Voor meer informatie over deze keramiek, kan men het boek van Don José Antonio Lujan lezen: “De Pottenbakkerij van Lugarejos”.