In grot nummer 7 hebben we geprobeerd om de meest gedifferentieerde culinaire elementen van Artenara te herscheppen. In de erste plaats vinden we links van ons een prachtige broodoven. Het brood werd elke twee weken voor de hele gemeenschap vervaardigd, gekneed op het aanrecht in de grot aan onze linkerhand. Het brood dat overbleef, werd opnieuw in de oven gestopt om er een soort toost of beschuit van te maken waardoor het langer bewaard kon worden. Brandhout vinden was toen, vanwege de schaarste, een tijdkostende aangelegenheid.

Aan de linkerzijde vinden we de fogal ( vuurplaats), gemaarkt van de rode rotsstenen uit Tirma en buiten de grot geplaatst om rookwalmen in het interieur te vermijden.

Op het aanrecht links in de keunen kunnen we het proces volgen hoe gofio (basisvoedsel van het Canarische volk) te maken. In de eerste plaats de ingrediënten die de Antieke Canariërs gebruikten om gofio te maken: gedroogde ( tuin) bonen, tarwe, haver rogge en gerst. Vanaf de verovering van Amerika en met de import van maïs, veranderden de voedingsgewoontes en sindsdien is maïs ( of “millo”) het favoriete ingrediënt voor de gofio. In de erste aardenwerken tooster zien we de natuurlijke, niet geroosterde maïs en in de tweede maïs nadat het geroosterd is. De stenen molensteen maalde de geroosterde maïs totdat het heerlijke, aromatische gofio was geworden.

De kaaswerkplaants herinnert ons eraan dat we in een zone hoog in de bergen zijn, een goede plek om kaas uit de melk van geiten en schapen te maken. Er zijn twee manieren om de melk te laten gisten: met dierlijk giststof ( de maag van een pasgeboren geitje gemengd met melk) of met plantaardige giststof ( de meeldraden van de distelbloem of artisjok).

Het water dat overbleef na het bereiden van kazen, wei geheten, was een basisvoedsel voor deze families en werd gemengd met gofio. De melk en de kazen werden als kostbare voedselproducten gezien, niet voor eigen consumptie maar voor de verkoop.

Onder de dieren die werden gehouden, waren ook zwarte varkens, waarvan er per jaar twee voor eigen gebruik werden geslacht. Een paar dagen voor kerstmis was er een slachtpartij op de speciale slachttafel of “tocinera” delen werden weggegeven aan alle omwonende families, uit solidariteit maar ook uit erkentelijkheid voor de hulp bij het vetmesten van de varkens omdat iedereen zijn dagelijkse etensresten naar de varkens bracht. Het vlees van het varken moest duren tot de dinsdag van Carnaval en mocht daarna niet meer gegeten worden vanwege de vastentijd. Het volgende varken werd gewoonlijk vóór de zomer geslacht en daarmee moest men tot kerstmis doen.

Het varkensvlees werd in een grote aardewerkwn pot ( tinaja de loza) gestopt, die hier op de grond staat, gemengd met olijfolie uit Temisas of Santa Lucía de Tirajana en in zijn eigen vet of reuzel. Een andere manier om het vlees te conserveren was het in te pekelen in zout, afkomstig van de zoutwinnerijen langs de Canarische kust, en in stenen potten uit Arucas te plaatsen.